Ik ben 15 jaar
Ik woon op een groep
Omdat ik niet thuis kan wonen om een reden die ik niet wil vertellen, woon ik op een groep. Ik was dertien jaar toen ik op de groep ging wonen. Het is in een gewoon huis in een gewone straat. Alle kinderen hebben een eigen kamer. Ik woon daar met een aantal kinderen en er is altijd leiding in huis. Dat is hun werk.
In het begin was het heel moeilijk voor mij omdat ik mijn ouders miste. Ik voelde me heel eenzaam. Ik kreeg een mentor waar ik niet goed mee kon opschieten. Toen ik hem beter leerde kennen en hij mij, konden we wel goed opschieten. Ik moest heel veel leren en ik vond het heel moeilijk om de dingen te doen die ik moest doen. De dingen die mijn moeder van mij verwachtte.
Ik werd wel goed geholpen op de groep.
Soms was het niet echt leuk op de groep. Heel druk en geen goede sfeer. Er zijn ook momenten dat het wel heel goed gaat en er een goede sfeer is.
Ik mag soms het weekend naar huis. Het is best moeilijk om na zo’n weekend dan weer terug naar de groep te gaan. Ik ga niet heel vaak naar huis.
Ik heb in de groep geen echte vriendinnen, behalve Sharon. Wij kennen elkaar al lang en doen veel samen. Er zijn wel mensen in de groep waar ik mee om ga maar ik vertel hun niet mijn hele levensverhaal. We hebben elkaar niet gekozen, we wonen toevallig bij elkaar. Soms kunnen we goed over problemen praten. Beter dan met volwassenen. Wij begrijpen elkaar.
Ik heb een hele goede groepsleidster gehad in mijn vorige groep. Bij haar kon ik mijn verhaal kwijt en zij deed er ook iets mee. Als ik haar iets vroeg, maakte ze er meteen werk van. Toen ze zelf ziek thuis zat, stuurde ze me een kaart. Ze blijft altijd positief en ze maakt goede grappen. Wij blijven contact met elkaar houden.
Ik hoop dat de toekomst mij veel geluk brengt.